Er zijn
vier manieren om met een winkelkar te rijden. Eén, rustig door de gangen
struinen, geen aandacht voor de andere klanten, alle producten bekijken, nemen
wat er lekker uitziet. Twee, de kar op een strategische centrale plek zetten en
alles er naartoe dragen zodat je niet hoeft te zigzaggen tussen de mensen die
op de vorige manier winkelen. Drie, met boodschappenlijst in de hand gericht
manoeuvrerend de kortst mogelijke route zoeken van product A tot product Z. En
vier: niet, want je neemt een mandje.
Magnus
staart naar het aardappelrek. In zijn mandje ligt alleen een pot appelmoes.
Hij loopt al een kwartier rond in de supermarkt. Hij heeft niet aan een lijstje
gedacht. Het aanbod overdondert hem, en hij weet niets liggen. Hij is het
winkelen verleerd.
Mariah
Carey keelt uit de luidsprekers. Magnus kijkt om zich heen. Het is druk in de
supermarkt. Het spitsuur heeft zich als een besmettelijke ziekte van de
autostrade naar de winkelgangen uitgebreid. Mensen die rechtstreeks van hun
werk komen. Ouders die net hun kinderen van school hebben opgehaald. De
minimensen rennen in het rond alsof de winkel een speeltuin is. Een vermoeide
moeder met een peuter op het zitje van haar winkelkar verschijnt uit de gang
langs hem, kijkt paniekerig in het rond, roept “Zus, waar ben je?” en verdwijnt
in de volgende gang. Een man met een vreemd stuk vlees loopt voor hem door. Het
ding lijkt op een menselijke baby met vleugels. Misschien toch zijn bril eens
poetsen.
Vastkokend.
Bloemig. Kriel. Zelfs rode. Wat als hij de verkeerde kiest? Verkeerde keuzes
liggen in zijn aard. Daarom staat hij hier nu alleen. Ingrediënten zoeken om
zijn eigen potje te koken. Een paar recepten snel gekopieerd uit het kookboek
dat ze als huwelijkscadeau van haar moeder hadden gekregen. Het boek heeft ze
meegenomen. Net als al de rest.
“Kan ik u
helpen?”
Langs hem staat
een geschenk uit de hemel. Donkerbruine haren, licht krullend op de schouders.
Ogen het lichtste blauw, als het gevangen water van een bevroren bergmeer. Een
rode, golvende glimlach, maar niet te rood. Ze is jonger dan hem, veel knapper
dan hij zichzelf waardig acht, en toch verandert zijn mond in een woestijn
terwijl zijn hart tekeer gaat als een racende kameel. Zijn trillende stem spuwt
het woord “Patatten” uit.
De vrouw
knikt. “Dat zijn ze inderdaad. Weet u niet welke soort u nodig heeft?”
Magnus
schudt zijn hoofd.
De vrouw
wijst van zak naar zak. “Vastkokend. De basisversie, zeg maar. Als u ze gewoon
gekookt wil eten, of als u ze daarna in stukjes snijdt en opbakt. Bloemig, als
u er puree van wil maken. Vergeet dan ook geen melk te kopen. Krielaardappelen,
die hoeft u niet eens te schillen, voor een krokante ovenschotel bijvoorbeeld.
Rode aardappelen, de joker van de aardappelen zeg maar, daar kun je echt alles
mee doen, en ze zien er feestelijker uit, perfect voor een diner met gasten.
Best een aanrader, ik vind ze wel lekker.”
Was dat een
uitnodiging? Magnus heeft nog nooit voor iemand gekookt. Net als alleen naar de
supermarkt komen, is dat vast een grensverleggende ervaring. Maar wat als ze
alleen behulpzaam wou zijn? Een vrouw als zij kan toch geen interesse hebben in
een man als hij?
Hij neemt
de zak rode aardappelen, legt hem langs de appelmoes en vraagt aan de vrouw,
“Wilt u vanavond misschien bij mij komen eten?”
(Dit is het resultaat van een opdracht voor de opleiding Literaire Creatie aan de Genkse Academie voor Muziek, Woord & Dans, gegeven door Kaat Vrancken. Opdracht was een verhaal te schrijven geïnspireerd door de tentoonstelling "Het is al lang...", 40 jaar Joke van Leeuwen in de bibliotheek van Genk.)
(Dit is het resultaat van een opdracht voor de opleiding Literaire Creatie aan de Genkse Academie voor Muziek, Woord & Dans, gegeven door Kaat Vrancken. Opdracht was een verhaal te schrijven geïnspireerd door de tentoonstelling "Het is al lang...", 40 jaar Joke van Leeuwen in de bibliotheek van Genk.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten