woensdag 8 november 2017

Alternatief einde


"Een Kleine Weldaad" van Raymond Carver is het oorspronkelijke verhaal gepubliceerd na zijn dood. Het is eerst verschenen als "Het Bad" en werd geredigeerd door Gordon Lish.
Het gaat over Ann en Howard, een getrouwd koppel wiens zoontje op zijn verjaardag wordt aangereden door een auto, in het ziekenhuis terecht komt en daar enige tijd later sterft, terwijl de ouders telefonisch geterroriseerd worden door de bakker bij wie ze de verjaardagstaart hebben besteld.
Als schrijfopdracht voor Literaire Creatie was het onze taak een alternatief einde te bedenken.

(vervolg van halverwege pagina 86 in "Kathedraal", bundel uitgegeven door De Bezige Bij)
… Ze haastte zich verder zonder de verpleegsters aan te kijken en duwde de deur naar de kamer van het kind open.

Howard stond met zijn handen op zijn rug bij het raam. Hij draaide zich om toen ze binnenkwam. Maar zijn gezicht was niet dat van Howard. Het was het gezicht van een vreemde. Hij was geen verpleger. Hij droeg gewone kleren, geen ziekenhuisuniform. Een bruine trui met in het midden twee horizontale groene strepen, een beige broek, bruine schoenen en dezelfde jas als Howard had. Hij droeg geen naamplaatje. Hij was zeker geen dokter.

Ann was in tweestrijd. De onbekende schrok haar af en ze wou de kamer zo snel mogelijk verlaten, voor hij haar iets kon doen. Maar Scotty kon niet weg, en ze wou hem beschermen. Waar zijn geest ook mocht zijn, hoe erg zijn lichaam ook was beschadigd, zij was zijn moeder en ze wou hem van verder kwaad behoeden.

Het moederinstinct nam de bovenhand en ze haastte zich tussen de man en het ziekenhuisbed in. “Wie bent u?” vroeg ze. “Wat doet u hier? Waar is mijn man?”

De man opende zijn mond maar er kwam niets uit. Zijn handen verschenen vanachter zijn rug en hij stak ze naar voren, in een gebaar om haar iets aan te bieden. Zijn handen waren leeg. Hij liet ze weer zakken, boog zijn hoofd voorover en snikte.

“Ik dacht dat ik het kon. Ik probeerde me sterk te maken, om u voor ogen te komen. Maar ik ben niet sterk genoeg. Het spijt me zo.”

Ann sloeg haar hand voor haar mond. Ze herkende de stem. Langs de telefoon had die wat metalig geklonken, maar ze was zeker dat hij het was. De man die haar had opgebeld over Scotty. Ze zette een stap opzij, verder van hem weg en dichter naar het hoofd van haar zoon.

“Wie bent u?” vroeg ze opnieuw. “Waar heeft u het over?”

Het geluid van het doorspoelend toilet onderbrak hen. De badkamerdeur ging open. Howard stapte de kamer weer in, een papieren handdoekje nog in zijn handen. “Ann, je bent terug.” Hij hield halt toen hij de man aan het raam zag. “Ann? Wie is dit?”

Ann keek haar man aan en schudde haar hoofd. De onbekende draaide hen de rug toe en keek door het raam naar buiten. “Sorry, ik heb geklopt maar niemand antwoordde. Ik opende de deur en zag niemand, dus ik ben binnengekomen. Mijn vrouw was hier al eerder, ik vroeg haar te komen kijken of Scotty hier lag. Ik durfde eerst niet zelf te komen. Ik schaam me zo. Het spijt me verschrikkelijk.”

Ann stak haar hand uit naar Howard. Hij liep naar haar toe en nam haar vast. Als een muur stonden ze voor Scotty, als twee bodyguards die hem beschermden tegen een wildvreemde die toch zijn naam kende. De man bleef door het raam staren. Misschien kon hij alleen praten als hij hun gezichten niet zag.

“Wat heeft hij?” vroeg de man. “Scotty, wat is er mis met hem? Ik dacht dat hij in orde was. Hij stond gewoon recht en liep verder, dus ben ik ook doorgereden. Ik weet niet wat ik zou hebben gedaan als hij was blijven liggen. Ik denk zelf ook blijven staan, tot de politie me vond. Ik vind het zo erg.”

“U was het,” zei Howard. “U heeft hem aangereden.” Niet vragend, niet kwaad, droogweg de feiten vertellend. Ann kneep in zijn hand en staarde naar het achterhoofd van de chauffeur. Ze stelde zich voor dat haar ogen dat hoofd konden opblazen, als een rauw ei dat je in de microgolfoven legt. “Auw,” zei Howard. “Ann! Auw!”

Ann liet zijn hand los en daarmee haar steun in deze kamer. Ze strompelde weg van het bed en landde op haar knieën vlak achter de man. Hij draaide zich om en wou haar recht helpen. Ze sloeg zijn handen weg.

“Monster,” fluisterde ze. “Jij hebt mijn zoon stuk gemaakt. Onze Scotty. Ga weg.”

De chauffeur schudde zijn hoofd. “Ik kan niet weg. Ik kan hier niet mee leven. Ik wil iets doen, helpen, wat dan ook. Ik wil niet dat uw zoon, dat Scotty …”

“Heb niet het lef zijn naam uit te spreken!” schreeuwde Ann. Ze sprong recht en sloeg hem met vlakke hand in het gezicht. Met een grote stap stond Howard naast haar, één arm om haar schouder, zijn andere hand nam de hare vast waarmee ze had uitgehaald. Hij probeerde haar achteruit te trekken. Dat zou hem niet lukken. Ze was een leeuwin, met een welp in nood, de sterkste natuurkracht op aarde, en geen man kon haar bedwingen.

De chauffeur wreef met zijn hand over zijn wang. Hij snikte en deze keer rolden de tranen. Hij knikte. “Dat verdien ik. Ik had moeten opletten, sneller reageren, me tenminste gaan aangeven. Maar geloof me, ik wist het eerst niet. Scot-” Hij hield zich net op tijd in. “Uw zoon stond op en liep verder, als een normaal kind. Ik hoorde het pas de volgende dag, bij de bakker. Hij gooide net een taart weg, een verjaardagstaart. Zijn naam stond er op. Die komen ze nu toch niet meer halen, zei de bakker. Toen wist ik het. Ik durfde zelfs niet meer in mijn auto te stappen. Ik ben te voet naar huis gegaan, alle andere boodschappen in de kofferbak achtergelaten. Ik heb het mijn vrouw verteld, en ik heb haar gevraagd te komen kijken of uw zoontje in dit ziekenhuis lag. Ze heeft u nog gezien, mevrouw Weiss, door dit raam, vertelde ze. En nu ben ik hier. Want ik ben het geweest. Ik heb uw zoontje aangereden. En ik weet niet wat ik kan doen. Bloed geven? Een orgaan afstaan? Zeg het me, en ik doe het.”

Ann schudde Howard van zich af en stapte naar de chauffeur toe tot hun neuzen elkaar bijna raakten. “Ik. Wil. Je. Hier. WEG!”

Haar laatste woord was meer gil dan woord, hoog en schel en extreem luid zo dichtbij in deze kleine ziekenhuiskamer. De chauffeur bewoog geen millimeter, maar naast haar kromp Howard in elkaar. Hij draaide zijn hoofd weg, en zag het.

“Kijk!” zei Howard. “Scotty! Kijk, Ann!” Hij wendde haar naar het bed.

“O, god,” zei ze. “O, alsjeblieft, Howard, alsjeblieft,” zei ze, en ze pakte zijn armen.

De jongen had zijn ogen opengedaan, deed ze toen weer dicht. Hij deed ze nu opnieuw open. De ogen keken even recht vooruit, bewogen toen langzaam in zijn hoofd tot ze op Howard en Ann rustten.

“Scotty,” zei zijn moeder, en ze ging dichter op het bed af.

“Hé, Scott,” zei zijn vader. “Hé, m’n jongen. Heeft mama je wakker gemaakt?”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten