"Een Kleine Weldaad" van Raymond Carver is het oorspronkelijke verhaal gepubliceerd na zijn dood. Het is eerst verschenen als "Het Bad" en werd geredigeerd door Gordon Lish.
Het gaat over Ann en Howard, een getrouwd koppel wiens zoontje op zijn verjaardag wordt aangereden door een auto, in het ziekenhuis terecht komt en daar enige tijd later sterft, terwijl de ouders telefonisch geterroriseerd worden door de bakker bij wie ze de verjaardagstaart hebben besteld.
Als schrijfopdracht voor Literaire Creatie was het onze taak een alternatief einde te bedenken.
(vervolg van halverwege pagina 86 in "Kathedraal", bundel uitgegeven door De Bezige Bij)
… Ze haastte zich verder zonder de
verpleegsters aan te kijken en duwde de deur naar de kamer van het kind open.
Howard stond met zijn handen op
zijn rug bij het raam. Hij draaide zich om toen ze binnenkwam. Maar zijn
gezicht was niet dat van Howard. Het was het gezicht van een vreemde. Hij was
geen verpleger. Hij droeg gewone kleren, geen ziekenhuisuniform. Een bruine trui
met in het midden twee horizontale groene strepen, een beige broek, bruine
schoenen en dezelfde jas als Howard had. Hij droeg geen naamplaatje. Hij was zeker
geen dokter.
Ann was in tweestrijd. De onbekende
schrok haar af en ze wou de kamer zo snel mogelijk verlaten, voor hij haar iets
kon doen. Maar Scotty kon niet weg, en ze wou hem beschermen. Waar zijn geest
ook mocht zijn, hoe erg zijn lichaam ook was beschadigd, zij was zijn moeder en
ze wou hem van verder kwaad behoeden.
Het moederinstinct nam de bovenhand
en ze haastte zich tussen de man en het ziekenhuisbed in. “Wie bent u?” vroeg
ze. “Wat doet u hier? Waar is mijn man?”
De man opende zijn mond maar er
kwam niets uit. Zijn handen verschenen vanachter zijn rug en hij stak ze naar
voren, in een gebaar om haar iets aan te bieden. Zijn handen waren leeg. Hij
liet ze weer zakken, boog zijn hoofd voorover en snikte.
“Ik dacht dat ik het kon. Ik
probeerde me sterk te maken, om u voor ogen te komen. Maar ik ben niet sterk
genoeg. Het spijt me zo.”
Ann sloeg haar hand voor haar mond.
Ze herkende de stem. Langs de telefoon had die wat metalig geklonken, maar ze
was zeker dat hij het was. De man die haar had opgebeld over Scotty. Ze zette
een stap opzij, verder van hem weg en dichter naar het hoofd van haar zoon.
“Wie bent u?” vroeg ze opnieuw. “Waar heeft u het over?”
Het geluid van het doorspoelend
toilet onderbrak hen. De badkamerdeur ging open. Howard stapte de kamer weer in,
een papieren handdoekje nog in zijn handen. “Ann, je bent terug.” Hij hield
halt toen hij de man aan het raam zag. “Ann? Wie is dit?”
Ann keek haar man aan en schudde
haar hoofd. De onbekende draaide hen de rug toe en keek door het raam naar
buiten. “Sorry, ik heb geklopt maar niemand antwoordde. Ik opende de deur en
zag niemand, dus ik ben binnengekomen. Mijn vrouw was hier al eerder, ik vroeg
haar te komen kijken of Scotty hier lag. Ik durfde eerst niet zelf te komen. Ik
schaam me zo. Het spijt me verschrikkelijk.”
Ann stak haar hand uit naar Howard.
Hij liep naar haar toe en nam haar vast. Als een muur stonden ze voor Scotty,
als twee bodyguards die hem beschermden tegen een wildvreemde die toch zijn
naam kende. De man bleef door het raam staren. Misschien kon hij alleen praten
als hij hun gezichten niet zag.
“Wat heeft hij?” vroeg de man.
“Scotty, wat is er mis met hem? Ik dacht dat hij in orde was. Hij stond gewoon
recht en liep verder, dus ben ik ook doorgereden. Ik weet niet wat ik zou
hebben gedaan als hij was blijven liggen. Ik denk zelf ook blijven staan, tot
de politie me vond. Ik vind het zo erg.”
“U was het,” zei Howard. “U heeft
hem aangereden.” Niet vragend, niet kwaad, droogweg de feiten vertellend. Ann
kneep in zijn hand en staarde naar het achterhoofd van de chauffeur. Ze stelde
zich voor dat haar ogen dat hoofd konden opblazen, als een rauw ei dat je in de
microgolfoven legt. “Auw,” zei Howard. “Ann! Auw!”
Ann liet zijn hand los en daarmee
haar steun in deze kamer. Ze strompelde weg van het bed en landde op haar
knieën vlak achter de man. Hij draaide zich om en wou haar recht helpen. Ze
sloeg zijn handen weg.
“Monster,” fluisterde ze. “Jij hebt
mijn zoon stuk gemaakt. Onze Scotty. Ga weg.”
De chauffeur schudde zijn hoofd.
“Ik kan niet weg. Ik kan hier niet mee leven. Ik wil iets doen, helpen, wat dan
ook. Ik wil niet dat uw zoon, dat Scotty …”
“Heb niet het lef zijn naam uit te
spreken!” schreeuwde Ann. Ze sprong recht en sloeg hem met vlakke hand in het
gezicht. Met een grote stap stond Howard naast haar, één arm om haar schouder,
zijn andere hand nam de hare vast waarmee ze had uitgehaald. Hij probeerde haar
achteruit te trekken. Dat zou hem niet lukken. Ze was een leeuwin, met een welp
in nood, de sterkste natuurkracht op aarde, en geen man kon haar bedwingen.
De chauffeur wreef met zijn hand
over zijn wang. Hij snikte en deze keer rolden de tranen. Hij knikte. “Dat
verdien ik. Ik had moeten opletten, sneller reageren, me tenminste gaan
aangeven. Maar geloof me, ik wist het eerst niet. Scot-” Hij hield zich net op
tijd in. “Uw zoon stond op en liep verder, als een normaal kind. Ik hoorde het
pas de volgende dag, bij de bakker. Hij gooide net een taart weg, een
verjaardagstaart. Zijn naam stond er op. Die komen ze nu toch niet meer halen,
zei de bakker. Toen wist ik het. Ik durfde zelfs niet meer in mijn auto te
stappen. Ik ben te voet naar huis gegaan, alle andere boodschappen in de
kofferbak achtergelaten. Ik heb het mijn vrouw verteld, en ik heb haar gevraagd
te komen kijken of uw zoontje in dit ziekenhuis lag. Ze heeft u nog gezien,
mevrouw Weiss, door dit raam, vertelde ze. En nu ben ik hier. Want ik ben het
geweest. Ik heb uw zoontje aangereden. En ik weet niet wat ik kan doen. Bloed
geven? Een orgaan afstaan? Zeg het me, en ik doe het.”
Ann schudde Howard van zich af en
stapte naar de chauffeur toe tot hun neuzen elkaar bijna raakten. “Ik. Wil. Je.
Hier. WEG!”
Haar laatste woord was meer gil dan
woord, hoog en schel en extreem luid zo dichtbij in deze kleine
ziekenhuiskamer. De chauffeur bewoog geen millimeter, maar naast haar kromp
Howard in elkaar. Hij draaide zijn hoofd weg, en zag het.
“Kijk!” zei Howard. “Scotty! Kijk,
Ann!” Hij wendde haar naar het bed.
“O, god,” zei ze. “O, alsjeblieft,
Howard, alsjeblieft,” zei ze, en ze pakte zijn armen.
De jongen had zijn ogen opengedaan,
deed ze toen weer dicht. Hij deed ze nu opnieuw open. De ogen keken even recht
vooruit, bewogen toen langzaam in zijn hoofd tot ze op Howard en Ann rustten.
“Scotty,” zei zijn moeder, en ze
ging dichter op het bed af.
“Hé, Scott,” zei zijn vader. “Hé,
m’n jongen. Heeft mama je wakker gemaakt?”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten