“Hou je nog van mij”? vraagt ze.
Ik kijk haar aan maar de camera
blokkeert ons. Een druk op de knop en de lens vangt mijn frons.
“Hebbes! Die uitdrukking zocht ik.”
Ze laat de camera zakken en
knipoogt naar me. Ze lacht. Ik hou van die lach; zij zou vóór de camera moeten
staan met die lach.
“Nog een paar en dan pauze?” vraag
ik. “Een hapje, misschien?” Als ze zo naar me lacht, wil ik haar aanraken,
voelen of ze wel echt is.
“Niks pauze, ik wil je ziel opeten
met mijn camera.”
Haar determinisme bewijst dat ze
echt is. Een droomfiguur zou me nu al aan het kussen zijn.
“En dan uitspugen op de cover van Vanity Fair, zeker? Nee dank je, laat
mijn ziel maar waar ie is.”
“Oeh, zo wreed. Je begint als een
echt topmodel te klinken. Onbereikbaar, bitter, en verre van het lieve meisje
van de buren. Nochtans hebben die het meeste succes bij de mannen.”
Ik weet goed genoeg welk type vrouw
mannen willen. Die wil ik zelf immers ook. En ik heb haar trouwens; ze staat
foto’s van me te nemen. Voor de fun, nu we eindelijk eens alleen zijn.
Vroeger waren we zo vaak alleen.
Als kind speelden we samen. Als tiener werd het meer dan spelen. Ik had geen
interesse in de jongens die achter me aan kwamen. Mijn eerste kus kwam van een
ander meisje. Dit meisje.
Alles ging goed. Tot iemand mijn
foto nam en die publiceerde. Toen wilde iedereen mijn foto op hun product. Ik
kreeg een druk leven. We groeiden niet echt uit elkaar, maar het is
tegenwoordig moeilijk om elkaar te zien.
Hoewel ik toch heel hard mijn best
doe onze relatie in stand te houden, ben ik bang dat haar vraag gemeend is, en
niet gewoon een trucje om een speciale gezichtsuitdrukking op foto vast te leggen.
“Twijfel je echt of ik nog van je
hou?” vraag ik.
De camera zakt, de riem dwarrelt op
de grond. Ze bijt op haar onderlip, zoals alleen een verlegen buurmeisje dat
kan. “Je bent soms zo lang weg. Al die reizen, die professionele fotoshoots. Al
die feestjes, en de andere modellen. Iedereen wil je hebben. Wil je zijn. Jouw
wereld is zo groot, wat ben ik daar in?”
Met haar vrije hand haalt ze een papieren
zakdoek boven. Ze veegt over haar ogen voordat ze
echt vochtig worden. Dan draait ze zich om. “Sorry, ik wou je niet bezorgd
maken.” Ze blijft even dralen aan de kapstok. “Mijn geheugenkaartje is vol, ik
ga snel naar de winkel een nieuwe halen.” Ze neemt haar jas en verdwijnt door
de deur.
Echte mensen zijn verwarrend. Geheugenkaartje,
het zal wel. Even weet ik niet wat te doen. Dan haal ik mijn eigen jas van de kapstok
en trek hem aan. Halverwege zie ik een pluizig konijnenstaartje uit de
binnenzak steken; het puntje van haar zakdoek. Ik trek hem eruit en sta
versteld: een stuk origami, een hartje. Ik ruik eraan. De wind die de
zeelucht over de duinen meeneemt en opwarmt in het zand; haar parfum.
Ik weet het zeker. Zij houdt van mij. En ik van haar.
(Dit verhaal is het resultaat van schrijfopdracht "De Verhalenspuwer" voor de richting Literaire Creatie aan de Genkse Academie voor Muziek, Woord & Dans, gegeven door Kaat Vrancken.
Iedereen kreeg een willekeurig personage en laatste actie van het verhaal toegewezen; het was aan ons om ze met elkaar te verbinden. Mijn opdracht was "een internationaal bekend fotomodel" dat "een zakdoek vindt in een jas en er aan ruikt".)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten